Zoek

Op een zaterdagavond verdwijnt de zestienjarige Hilmer spoorloos. Hij was op weg van zijn vriendin naar het sportlokaal waar hij een vergeten handdoek zou oppikken. Er is geen enkele reden om aan te nemen dat hij tot de categorie van de weglopers behoort en toch komt de politie pas na het weekend in actie. Even afwachten, zo schrijft de vaste procedure voor. Er gaat kostbare tijd verloren. Zodra het startsein voor het onderzoek gegeven is, verricht politie-inspecteur Fors prima werk. Zijn gesprekken met de mensen uit Hilmers directe omgeving overtuigen de inspecteur ervan dat er zich in het dorp iets onverkwikkelijks afspeelt achter de schermen. Zijn intuïtie bedriegt hem niet. Dankzij zijn doortastende optreden wordt Hilmer die maandagavond al gevonden. Maar zijn toestand is kritiek … De vermiste Helmer is (of juister: zijn ‘krachten’ zijn) onzichtbaar aanwezig in de buurt van onderzoeker Fors. Op een enkele flits na herinnert hij zich niets van wat er gebeurd is. “Als ik deze Fors volg, dacht hij, dan kom ik misschien te weten hoe ik onzichtbaar ben geworden” (p. 23). De lezer beleeft stap voor stap het onderzoek mee alsof hij als een tweede onzichtbare aanwezige de geest van Hilmer en de politieman van vlees en bloed op de hielen volgt. Af en toe duikt de verteller even binnen in de gedachten of gevoelens van het slachtoffer (p. 23, 124, …) of van de speurder (p. 115, 120, …). Enkele keren spreekt hij de lezer rechtstreeks aan in de hoedanigheid van een overkoepelende instantie die een extra tip van de sluier oplicht voor die lezer, en voor hem alleen: “Hilmer begreep het niet. Het was niet te begrijpen. Maar hij zat nu zo diep in Fors’ gedachten dat hij bij Fors was, hem volgde en naast hem liep. Hoewel hij onzichtbaar was. Behalve voor jou. Jij ziet hem. Zijn vernielde gezicht. Wat hebben ze met zijn gezicht gedaan?” (p. 29-30). Dit is geen gewoon speurdersverhaal. Het ongewone zit hem niet alleen in het vertelstandpunt, maar ook in de plotafwikkeling. In een doorsnee whodunit worden pas op de laatste bladzijden de daders ontmaskerd en de juiste omstandigheden en motieven onthuld. Hier weet de lezer al vrij vroeg in het verhaal dat Hilmer ergens ligt met bruine bladeren in zijn mond, het gezicht zwaar toegetakeld. De alerte lezer weet op pagina 39 zelfs al heel precies waar het lichaam verstopt is. Halverwege het boek heeft de politieman achterhaald wie de daders zijn en waar de feiten zich hebben voorgedaan. Hij moet alleen nog het onderzoek zien rond te krijgen. Er zijn bekentenissen en bewijzen nodig. Toch weet de verteller je aandacht vast te houden tot de laatste bladzijde. De auteur besteedt ruim aandacht aan het zoeken naar een verklaring voor het zeer gewelddadige optreden van de jonge misdadigers. Bij twee van hen wordt de keuze voor het neonazisme gekaderd in sociale en familiale omstandigheden. Als zo’n jongeren eenmaal in de sfeer van haat en geweld ondergedompeld raken, volstaat de geringste aanleiding voor een escalatie … Ook het karakter van een individu bepaalt mee zijn keuzes en reacties. Een sluitende verklaring is er echter niet. Het nazisme trekt gewelddadige personen aan, maar er zijn ook aanhangers die minder agressief van aard zijn, zoals de derde schuldige in dit geval. ‘Zoek’ is meer dan alleen maar een thriller. Mats Wahl legt een schrijvende vinger aan de pols van een gevaarlijke maatschappelijke uitwas die overal de kop opsteekt, niet alleen in Zweden. Daarrond weeft hij een intrige die origineel en boeiend in scène gezet wordt. Het kan Wahl niet ten kwade geduid worden dat de vertaling soms ergerlijk stroef loopt (“zulke die”, “de slaapkamer bevatte een matras met …”, “toen hij thuiskwam begaf hij zich naar de keuken”). De neiging om onnodig minutieus een interieur of de handelingen van zijn personages te beschrijven (p. 83, p. 115) valt wel onder zijn verantwoordelijkheid. Voor het overige valt er weinig op zijn talent aan te merken. Laat zijn volgende boek maar komen.