Vluchtweg

Een politiewagen en een ambulance op een schoolplein voorspellen nooit iets goeds. Dat daar een drama is gebeurd, is overduidelijk. Alleen weten we niet met wie en waarom. Het einde als openingsscène is een uitstekende vondst want het zet de lezer meteen op scherp. 

Al op de eerste schooldag blijkt dat het niet zal klikken tussen Jana en haar nieuwe klasgenote Miro. Voor Jana geldt de wet van de sterkste. Haar moeilijke thuissituatie compenseert ze door haar meedogenloze gedrag tegenover Miro, waarbij het van kwaad naar erger gaat. Door eerder pestgedrag voelt Miro zich heel onzeker en fragiel. Voor pesters als Jana vormt ze dan ook een gemakkelijk doelwit. De andere nieuweling is Nadesh, een knappe, mysterieuze vluchteling die tegen wil en dank betrokken partij wordt. Zijn personage is een interessante zet. Als vluchteling is hij de buitenstaander die vaak scherper ziet dan de anderen en weinig begrip heeft voor deze "oorlog" in de klas – al vindt hij letterlijk en figuurlijk niet de woorden om in te grijpen. Het zijn drie totaal verschillende persoonlijkheden, maar deze beschadigde en eenzame jongeren hebben meer gemeenschappelijk dan ze zelf vermoeden.

Jana, Miro en Nadesh vertellen elk afwisselend in korte hoofdstukken hun versie van de gebeurtenissen. Het hoeft niet te verbazen dat hun persoonlijke ervaringen sterk uiteenlopen. Pesten is nu eenmaal geen zwart-wit verhaal; elk heeft zijn beleving, elk heeft zijn waarheid. De auteur schetst via deze gedurfde aanpak heel treffend de complexiteit van pesten. Het is een rauwe realiteit. Sommige passages zijn echt knap met rake zinnen, in het bijzonder wat Miro's gemoedstoestand betreft, zoals "Ik schoof achter in het lokaal aan bij Jana's hofhouding. Mijn stoel paste bijna in de kring." Hun verhaal roept tal van dwingende maar ook ongemakkelijke vragen over pesten op: over het profiel van dader en slachtoffer, de zwijgende omstaanders en eventuele verzachtende omstandigheden, maar ook over verzoening en herstel en de rol van volwassenen. Ghysen oordeelt zelf niet en laat de antwoorden aan de lezer. Dat geeft veel stof tot nadenken en discussie, bijvoorbeeld voor een klasgesprek. Het boek lijkt ook met die opzet geschreven – Ghysen is zelf leerkracht. Misschien was dat niet de expliciete bedoeling maar die indruk is er wel. Zo is er een lesbrief en een nawoord waarin de auteur goedbedoelde adviezen voor alle betrokkenen oplijst, zoals "maak jezelf zo groot mogelijk en ga van de pestsituatie weg." Was het maar zo gemakkelijk; dat de werkelijkheid veel weerbarstiger is, is net de kern van haar verhaal.  

Dit boek is ook een uitnodiging voor volwassenen, want eerlijk, zij komen er niet al te fraai uit. Twee leerkrachten (maar twee) zijn weliswaar oprecht begaan, maar hun halfslachtige verzoeningspogingen bieden geen soelaas. Veel leerkrachten weten inderdaad niet hoe ze dergelijke netelige situaties ten gronde kunnen aanpakken. Of ze durven het niet. De ouders van Miro zijn dan weer emotioneel afwezig – haar moeder neigt zelfs (onnodig) naar het karikaturale – en bij een ernstig incident komen ze niet voor haar op. (Laat ons hopen dat zij een minderheid zijn.) Bij deze passage wordt ook duidelijk dat de auteur steile ambities heeft. Waar andere auteurs voor zo'n gebeurtenis een heel boek voorzien, is het hier 'slechts' één voorval in een lange reeks pesterijen. Drie hoofdpersonages, een aparte structuur en twee gevoelige en complexe thema's in een beknopt aantal bladzijden weven, dat is heel wat. De grens met te veel willen is dun.

Nu goed, jongeren zullen dit boek ongetwijfeld graag lezen. Dat is ook nodig want een op de zes jongeren heeft te maken met pesterijen. Reken maar eens uit hoeveel pesters, gepesten en omstaanders dat dan zijn. En hoeveel leed er wordt veroorzaakt.