Toen in Herkenrode

Einde van de twaalfde eeuw. De dichter Hendrik van Veldeke, op weg naar de abdij van Herkenrode, krijgt voor zijn gewond paard hulp van Grietje, de kruidenvrouw. Aan Jacob en zijn moeder leest hij als dank ‘De Sage van de Eenhoorn’ voor. In een koffertje bewaart Grietje haar kruidenboekje en ook het manuscript van de sage. Op een dag vindt Joris, de molenaarsknecht, het sleuteltje van het geheime koffertje. Hij ruilt het met zijn vriend ridder Godfried. Uiteindelijk belandt het koffertje met de twee boekjes bij de abdis van Herkenrode. Zij wil met de recepten van Grietje een kruidentuin aanleggen voor de zieken.
‘Toen in Herkenrode’ bestaat uit zeven losse verhalen, geweven rond personages die allen iets te maken hebben met de roemrijke vrouwenabdij in het graafschap van Loon. De Eenhoorn (overal afgebeeld op de site) wordt vaak in verband gebracht met adellijke dames.
Dat de dichter Hendrik van Veldeke een verhaal geschreven zou hebben over dit fabeldier is een verzinsel van de schrijver. De illustraties zijn biedermeierachtig.