Stinkend rijk worden
‘Stinkend rijk worden’, dat mag je in dit boek letterlijk nemen. Jan Paul Schutten typeert er kort en bondig wat hij zelf omschrijft als ‘de vieste, raarste en leukste banen van vroeger (en nu)’. Dat doet hij in zijn typische, luchtige en heel directe stijl vol woordgrapjes. Die stijl blijkt al meteen uit de inleiding ‘Waar gaat dit boek over?’, een fraai staaltje van de kunst je lezers nieuwsgierig te maken.
Is je nieuwsgierigheid eenmaal gewekt, dan kan je je hart ophalen aan tal van grappige en vaak bizarre weetjes over merkwaardige beroepen van vroeger en nu. Vroeger waren er mensen die de klappen vingen voor de prins, de koning hielpen met poepen, scholden voor geld of zweet schraapten. Terecht maakt Schutten een relativerende sprong naar het heden: ‘Waren ze vroeger gekker dan nu met al die rare beroepen? Echt niet. Misschien zijn er vandaag de dag wel beroepen die nog veel vreemder zijn …’ En jawel, wat dacht je van ‘in de rij staan’, ‘slangen melken’, ‘poep in iemands darmen spuiten’ of zelfs ‘niets doen’? Al moet je dat laatste met een korrel zout of toch minstens een pilletje nemen.
Veel van die merkwaardige beroepen waren/zijn niet zonder gevaren en daar wijst Schutten ook geregeld op. Jammer daarbij is wel dat hij niet iets dieper ingaat op de sociale context van uitbuiting en doffe ellende. De luchtige toon van zijn stukjes staat die verdieping blijkbaar in de weg. Hij vermeldt kort de gevaren die jonge schoorsteenvegertjes liepen, maar veel verder dan ‘Dat was bloedjelink’ komt hij niet. ‘Voorlezen voor mensen met saai werk’ gaat over voorlezers die arbeiders aan de lopende band onderhielden. Dat die arbeid saai was, staat vast, maar Schutten heeft het er niet over dat het werk ook onderbetaald en vaak gevaarlijk was, zeker voor kinderen. Hij vertelt ook niet hoe zeldzaam die voorlezers waren.
Los van deze kanttekening is het boek wel hoogst vermakelijk en dat komt niet alleen door de verrassende inhoud, maar ook door de speelse taal. De conclusie over de goedbetaalde edelman die de poep van onder de stoel van de koning haalde, luidt veelbetekenend: ‘De Heer van de Stoel was dan ook een échte rijke stinkerd.’ Nu zijn er geen dokters meer die zoals vroeger plas dronken, nu wordt die plas geanalyseerd in een lab, ‘daar proeven ze niet, maar doen ze er wel proefjes mee’. Ook leuk is het spel met de letterlijke en figuurlijke betekenis van spreekwoorden als ‘je neus in andermans zaken steken’ of ‘een addertje onder het gras’.
De cartooneske stijl van illustratrice Anne Stalinski past naadloos bij de teksten. Vaak voegt ze extra grapjes toe. Bij de omroeper die verkondigt dat de koning dood is, plaatst ze een hond met in een tekstballon: ‘Hadden we een koning?’ Bij het beroep ‘Blokken uit het ijs zagen’ tekent ze een hoorntje met een ijsblokje in plaats van een bolletje ijs. En het haar of de baard van de Griekse atleten spiegelt ze in hun okselhaar. Jawel, de Grieken hadden plukkers die voor kale oksels zorgden …
‘En wat wil jij worden?’ Met die vraag eindigt het boek. De stukjes van Jan Paul Schutten prikkelen in elk geval om met verwondering terug te kijken naar het verleden en creatief vooruit te durven denken naar de toekomst.