Soepkinders

“Dit is een verhaal over twee meisjes, een moeder, gelukkig zijn en soep. En het begint allemaal lang, heel lang geleden, op een zondagmiddag.” Zo begint dit sprookjesachtige kettingverhaal over twee meisjes die hun moeder kwijt zijn en een vervanger voor haar zoeken. Eerst komt de reus met zijn kandidatuur. Hij eet de zusjes op, maar - zoals ze voorspelden - dit bekomt hem slecht. De twee zusjes ontsnappen door de open mond van de reus. Dan komen ze bij twee oude mannetjes terecht als echte soepkinders, want de buik van de reus zat vol stinkende bonensoep. De mannetjes willen hun papa worden. Zus zegt: ‘Dat is een soort mama maar dan met twee p’s’ Net als bij de reus wordt het even dreigend bij de mannetjes. Ze willen spelletjes spelen om beddengoed. Een volwassene leest meer dan er staat en denkt ‘oei!’, maar de mannetjes doen letterlijk wat er staat en de twee zusjes slagen erin zonder ‘kleerscheuren’ weg te raken. Dat is één van de grote pluspunten van het boek: een dreiging opbouwen die telkens met een zucht van opluchting oplost. Met het enige dat ze nog van hun mama hebben, de knoop van haar zondagse jurk, zetten ze hun zoektocht verder. Nadat ze gekrompen zijn van het liegen, komen ze bij de Botermelkvrouw. Ze is haar weg door het bos kwijt. De reus duikt telkens weer op maar is ongevaarlijk door zijn heerlijke naïviteit. Bij het Botermelkvrouwtje is het echter uit met de reus, want ‘wie liegt krimpt’ en een gekrompen reus is best te hanteren. Die spreuk heeft echter een tweede deel: ‘wie vloekt wint’. Dus gaan de zusjes driftig aan het vloeken en ontvluchten de soeppot. Na lang ronddolen zien ze een broek “zonder vest, zonder rest. Een wandelende broek.” Onder de grond vinden ze het huisje van een vrouw die net 11 jongetjes aan het baren is. Ze hebben allemaal al een pyjamaatje aan en ze hebben al hun tanden. Beleefd zijn ze ook want ze zeggen “dag Moeke”. Alle elf heten ze Kareltje zodat ze maar één keertje hoeft te roepen. De zusjes blijven even maar ook deze moeder voldoet niet. Ze moeten heel hard werken en krijgen dan alleen een bed en eten. De zusjes verwachten een moeder: een knuffel, een glimlach, een verhaaltje voor het slapengaan. Kortom, ze “willen een moeder die echt om hen geeft. Eén die ook eens een keer naar ons luistert”. En weg zijn ze weer. De kat is bereid hen aan een veilig plekje te helpen. Hij brengt hen onder de grond naar de andere kant van het bos. Ze mogen echter de hele weg niets zeggen tegen ‘het gespuis’ dat ze er zullen tegenkomen. Op p. 60 kom je te weten hoe de moeder van de zusjes verdween. De fee Maria Klimop gaat hen helpen. Ze komen bij een gezellig huisje waarin een gedrocht van een vrouw woont. Maar ze is lief en ze kan goed koken “en een moeder die helemaal perfect is vinden we nooit, al zoeken we een leven lang”, zeggen de zusjes. En omdat hun nieuwe moeke verdacht veel op geit lijkt en er ook naar ruikt, besluiten de zusjes haar een nieuwe look te geven. Alles gaat jaren goed en pas vele jaren later, als de zusjes al groot zijn, komt er een man in huis die verdacht veel op de reus (hij alweer) lijkt. Dit is een grappig, griezelig verhaal vol humor en verrassende wendingen en taalspelletjes. Heel geschikt om samen met de kinderen te gniffelen en te griezelen.