Rood of waarom pesten niet grappig is

Het begint haast ongemerkt met iets kleins. Tuur is verlegen, hij bloost makkelijk. De ik-figuur merkt het op en wijst naar hem en knipoogt naar Paul, de grootste pestkop. Die grijnst naar Freek, er wordt gelachen en gefluisterd. En Tuur, die wordt roder en roder. 'Laat me met rust!', zucht hij. Maar als de pesttrein eenmaal is vertrokken, is hij nog moeilijk te stoppen en Tuur wordt alsmaar stiller en roder. De ik-figuur wil dat het stopt, maar ze weet niet hoe. Paul gaat verder: hij duwt Tuur. Het meisje, dat alles vertelt, is bang van Paul. "Hij heeft een vuist zo hard als baksteen". Als de juf vraagt wie wat gezien heeft, zou ze wel willen spreken, maar ze durft niet. "Mijn mond is stil, maar mijn hand wil omhoog". En dan doet ze het toch en net zoals het pesten begon, gaan er nu meer en meer vingers de lucht in. Paul wil wraak nemen maar de anderen komen solidair om haar heen staan. "Paul lacht groen. Groen is ook een kleur." Op die laconieke toon zou het verhaal moeten eindigen, maar dan komt er nog een bladzijde (te veel) waarop het meisje met Tuur gaat spelen. De illustraties geven de gevoelens knap weer in kleur en ook door hun graad van agressiviteit. Met dit boek kan je pesten bespreekbaar maken in de klas.