Koningskind

1975. Helene Withofs, Leentje, begint in september aan het zesde leerjaar. In haar school zitten allemaal deftige meisjes. Ze worden geacht zich netjes te gedragen en de schoolregels, zoals het dragen van een uniform, strikt na te leven.
Nu is er een nieuwe leerling in de klas, Florentine. Ze is afkomstig van Burundi en is de dochter van een Afrikaanse prins. Tussen Leentje en Florentine klikt het niet echt. Er bestaat een bepaalde aantrekkingskracht, maar toch kunnen ze elkaar moeilijk luchten. De verhalen die Florentine vertelt, kan Leentje maar met moeite geloven. En iedereen lijkt medelijden met Florentine te hebben. Als de strenge schoolregels voor Florentine niet van toepassing lijken te zijn komt Leentje in opstand.
De titel ‘Koningskind’ kan wat verwarrend overkomen. Florentine is immers een dochter van een prins, geen koning. Maar dit kan ook figuurlijk bedoeld zijn. Hoe Leentje en Florentine wedijveren met elkaar voor de aandacht van de juf, andere leerlingen, … Ze gaan met hun beiden ook Driekoningen zingen om geld in te zamelen …
Niet alleen dit originele uitgangspunt maakt het boek prettig om te lezen. Leentje is een personage met een grote dosis fantasie en ze droomt regelmatig weg. Dit levert soms grappige situaties op. Zoals bijvoorbeeld haar betrokkenheid in een reddingsoperatie tijdens een overstroming. Ze ziet zichzelf al als reddende engel in de krant staan wanneer ze het lumineuze idee heeft de rokken van haar medeleerlingen te gebruiken om zandzakjes van te maken. De directrice kan hier niet echt om lachen en het artikel dat in de krant verschijnt, is niet echt wat Leentje verwachtte. Zo zijn er wel meer verrassende wendingen. Jonge tienermeisjes zullen genieten van de dromerige Leentje die toch veel durft en voor zichzelf leert opkomen. Leentje is herkenbaar als pubermeisje dat leert met haar gevoelens en die van anderen om te gaan. Tegelijkertijd snuiven de jonge lezers de sfeer van de jaren ’70 op doordat er realistische details uit die tijd in het verhaal verwerkt werden.