Ik ben een goochelaar

De ik-persoon, een jongen van zeven, krijgt op zekere dag een brief met de boodschap: "Je verre oom is dood." Die oom is oom Gijs, een goochelaar die naar Japan is verhuisd. Verder staat er in die brief dat de jongen iets zal erven en even later wordt er een pak besteld. Het is een grote kist. In die kist zitten: een zwarte hoed, een strikje en een stokje. Hoe de jongen ook probeert, er gebeurt niks, want hij heeft geen handleiding. Papa mokt omdat hij niks geërfd heeft. Onderaan in de kist vindt de jongen een briefje waarop staat: "Zaag een weesmeisje door." Papa kent geen weesmeisje, maar hij kent wel een wees, namelijk hijzelf. Dus gaat de nieuwe goochelaar papa doorzagen. Na het zagen laat hij de twee helften zien en dan voegt hij ze weer samen en zou papa moeten rechtstaan. Maar er gebeurt niets, papa blijkt echt doormidden te zijn. Maar er is nergens bloed te zien. Nu bestaat papa uit twee helften. De jongen is in paniek en gaat het alarmnummer bellen. In afwachting plakt hij de twee helften weer samen. De verplegers beweren dat ze niet kunnen helpen en dat ze een goochelaar nodig hebben. Als de mannen weg zijn, zoekt papa in de telefoongids het nummer van een goochelaar. Ondertussen heeft de hond een andere zaag gevonden. De jongen beseft dat hij de verkeerde zaag gebruikte. Dus moet papa opnieuw in de kist en gaat de jongen weer zagen. Zal papa nu heel worden?
Bij dit verhaal vraag ik mij af of kinderen van zeven jaar in staat zijn fantasie van werkelijkheid te onderscheiden. Het verhaal is best griezelig, al vloeit er geen druppel bloed, noch op de illustraties noch in het verhaal. Er staan heel wat grapjes in waarvan ik vrees dat sommige boven de hoofden van de kinderen gaan. Bovendien staat er een aantal moeilijke woorden in: hooggeëerd publiek, goochelaar.
De illustraties zijn zwierig en sluiten perfect aan bij het verhaal.