Het meisje met de zwavelstokjes

Op oudejaarsavond dwaalt er een arm meisje door de stad. Ze heeft het koud. Schoenen heeft ze niet en haar kleren houden haar ook niet warm. Het meisje probeert zwavelstokjes te verkopen om wat geld te verdienen. Dat wil maar niet lukken. In de huizen is het overal lekker warm en het ruikt overal naar heerlijke gebraden gans. Uitgeput en verkleumd gaat ze tegen de gevel van een huis zitten. Ze heeft het zo koud dat ze een zwavelstokje aansteekt om haar handen te warmen. Ze twijfelt omdat haar vader dan erg boos gaat zijn. Maar ze heeft niets te verliezen: thuis wacht haar een koude, tochtige zolderkamer en een boze vader. Als ze het stokje aansteekt, ziet ze een kachel die lekker gloeit. Maar als ze haar benen strekt om haar voeten te warmen, gaat het vlammetje van het zwavelstokje uit. Snel steekt ze een tweede stokje aan. Nu ziet ze een gedekte tafel, met schotels vol lekkers en in het midden een geroosterde gans. Maar ook nu dooft het stokje en het beeld verdwijnt. Ze twijfelt, maar steekt toch een derde stokje aan. Ze zit plots onder de grootste kerstboom die ze ooit gezien heeft. Hij is zo mooi versierd met ballen en lichtjes en lijkt wel te stralen van geluk. Maar ook nu gaat het vlammetje weer uit. Dan ziet ze een vallende ster. Haar oma heeft haar lang geleden verteld dat er dan iemand naar de hemel gaat. Als ze haar vierde stokje aansteekt, ziet ze haar oma. Oma ziet er zo lief en gelukkig uit. Het meisje vraagt om haar mee te nemen naar de hemel, ze wil niet dat dit beeld verdwijnt zoals de andere mooie dingen. Vlug steekt ze alle resterende zwavelstokjes aan. Oma neemt haar in haar armen en samen vliegen ze naar de hemel. Hoog boven de aarde heeft het meisje geen kou en geen honger meer. De volgende dag vinden voorbijgangers het lichaam van het dode meisje. Naast haar liggen verkoolde zwavelstokjes. Iedereen beseft dat het meisje zich wilde verwarmen met de stokjes maar niemand kan raden hoeveel mooie dingen ze gezien heeft en hoe gelukkig ze nu is in de hemel. Dit populaire korte sprookje van Hans Christian Andersen zal niemand onberoerd laten. Het is een kunst om een verhaal tegelijk ontroerend en hartverwarmend te laten zijn. De tekst is eenvoudig, met een goede woordkeuze. In weinig woorden wordt voldoende sfeer gecreëerd. Als voorleesboek is dit ideaal: geen moeilijke woorden, eenvoudig en toch veelzeggend en niet te omslachtig. Debbie Lavreys illustreerde eerder ook de sprookjes Roodkapje en Raponsje, in precies dezelfde stijl. Haar tekeningen hebben iets dromerigs en ijls. In dit boek, met het thema dood, past dit wonderwel. Het zweverige, zachte en vooral het verlossende komen hier goed tot uiting.