Haaieneiland

Rob Ruggenbergs nieuwste historische roman is gebaseerd op de ontdekkingsreis van de Nederlander Jacob Roggeveen. In 1721 vertrok hij met drie schepen in de hoop om het legendarische Zuidland te vinden dat ergens in het zuidelijk halfrond moest liggen, zo dacht men toch. Roggeveen ontdekte wel het Paaseiland maar Zuidland bleef onvindbaar. De reis werd bovendien gekenmerkt door voortdurende tegenslagen: de expeditieschepen verloren elkaar geregeld uit het oog, aan boord van de schepen heerste scheurbuik, de bemanning leed honger en dorst en voortdurende werden ze geplaagd door hevige stormen. Tot overmaat van ramp sloeg het kleinste van de drie schepen – de Africaensche Galey – te pletter op de riffen van het kleine atol (ringvormig koraaleiland) Takapoto. Niet voor niets bedacht Roggeveen het met de naam ‘Schadelijke Eiland’. Vijf bemanningsleden hielden het na deze scheepsramp voor bekeken en vluchtten weg op het eiland. Wat met hen nadien gebeurde, is niet bekend. Maar toen de Engelse ontdekkingsreiziger John Byron veertig jaar later bij het eiland Takapoto aankwam, zagen hij en zijn bemanning een oude man met een lange baard die een lied zong dat westers klonk, hoewel Byrons matrozen hem niet begrepen. Het is niet onmogelijk dat het hier ging om een overlevende van de vijf deserteurs van de Nederlandse expeditie.
Deze historische feiten greep de auteur aan om een avonturenroman te schrijven met de (fictieve) scheepsjongen Roemer Jonasse als hoofdpersonage. In het boek wordt Roemer de jongste van de vijf weglopers. In tegenstelling tot zijn landgenoten past Roemer zich wonderwel aan zijn nieuwe leven op het Polynesische eiland aan. Zijn open, nieuwsgierige geest zit daar zeker voor iets tussen, maar waarschijnlijk  ook de aanwezigheid van Nu’i, een mooi, jong inheems meisje. Het is echter geen idyllisch bestaan daar op dat paradijselijke eiland. De hitte is moordend en het gebied wordt geteisterd door verwoestende orkanen. De Nederlandse nieuwkomers gedragen zich vaak onbehouwen en dominant tegenover de lokale bevolking en tussen de bewoners van verschillende eilanden heerst een grote rivaliteit. De meest beruchte krijgers komen van Ana’a, wrede kannibalen die de vrouwen en meisjes wegroven uit hun dorpen, de mannen doden en opeten. Met al deze ingrediënten maakte Ruggenberg een spannend boek dat ook uitnodigt om meer te weten te komen over de periode en de omstandigheden waarin Roemer leefde.
De auteur heeft zich goed gedocumenteerd (ook ter plaatse) en hij deelt zijn kennis graag met zijn lezers. Achterin het boek wordt een verantwoording opgenomen met historische informatie  en met bijzonderheden over het leven en de taal op de Polynesische eilanden. Aantrekkelijk – ook voor schoolgebruik – is de website waarin al deze aspecten uitgebreider en voorzien van heel wat beeldmateriaal worden behandeld. Eén schoonheidsfoutje toch: het achttiende-eeuwse Nederlands van Roemer en zijn landgenoten kan bezwaarlijk ‘Oudnederlands’ worden genoemd zoals Ruggenberg dat herhaaldelijk doet. Volgens de puntjes op de taalhistorische i wordt de term Oudnederlands gebruikt voor de taalfase vóór 1150.