Gevlucht uit Tibet

Wereldwijd leiden maar liefst 33 miljoen mensen - waaronder 9 miljoen kinderen - een schamel bestaan als vluchteling, meestal in een buurland of in een andere streek of stad van hun eigen land. De Nederlandse journaliste Natalie Righton en fotograaf Ton Koene werkten allebei een tijdlang voor Artsen zonder Grenzen en trokken zo naar diverse oorlogsgebieden waar zij met de vluchtelingenproblematiek geconfronteerd werden. In 'Gevlucht uit Tibet' (een wat ongelukkig gekozen, misleidende titel) laten zij de Nederlandse en Vlaamse kinderen kennismaken met vijf leeftijdgenootjes, tussen tien en twaalf jaar, die hun thuis in Tibet, Colombia, Darfur, Irak of Birma moesten verlaten om elders een veiliger onderkomen te zoeken (de achterflapschrijver heeft het over vijf kinderen uit ‘vijf verschillende werelddelen’; wellicht bedoelt hij daarmee ‘delen van de wereld’ en niet ‘continenten’). De jonge vluchtelingen vertellen niet alleen over het gevaar in hun land van herkomst en over hun vlucht, maar ook over het dagelijkse leven in hun nieuwe woonplaats: wat zij eten, welke kleren zij dragen, hoe hun dagschema eruitziet, wat zij leren op school, hoe zij hun vrije tijd doorbrengen, welke toekomstdromen zij koesteren… Telkens weer stel je verbaasd en met enige ontroering vast hoe de kinderen hun leefomstandigheden aanvaarden als een vanzelfsprekendheid en ons zelfs op mooie en fijne kanten aan hun leven willen wijzen. Het zal jonge westerse lezertjes wellicht ook opvallen dat de vijf geïnterviewden allemaal hun ouders helpen in het huishouden en vaak ook bij hun job… en dat zij het als een voorrecht beschouwen naar school te kunnen. Hoe ver hun werelden ook uit mekaar mogen liggen, in al hun verscheidenheid vertonen de vluchtelingetjes nog wel meer overeenkomsten. Lobsang (12) trok als negenjarige vanuit Tibet over de toppen van de Himalaya naar Katmandu in Nepal, waar hij opgeleid wordt tot monnik in een Tibetaans klooster. Zeven uur per dag besteedt hij aan bidden en het bestuderen van heilige geschriften. Daarnaast zit hij nog zes uur op school. Filosoferen over de grote levensvragen staat er op het programma, maar voor rekenen blijft geen tijd over. Lobsang houdt van het leven binnen de kloostermuren. Hij wil later piloot worden, maar dan wel eentje in een monnikengewaad. Louisa (12) werd vijf jaar geleden uit de Colombiaanse jungle verjaagd. Met de rest van het gezin deelt zij de armoedigste éénkamerbarak van een sloppenwijk in de stad. Naar de wc gaan moet bij de buren, zich wassen doet zij met de kleren aan, buiten aan een regenton. Louisa heeft elke dag honger, zij mist de jungle en toch zegt zij: “Mijn leven is niet alleen maar ellende hoor”. Zij leeft zich uit in het salsadansen. Zanoessi (12) was tot zijn achtste geitenhoeder in de woestijn van Darfur. Hij vluchtte voor de oorlog naar een kamp in Tsjaad waar “Mijnheer de Verenigde Naties” zorgt voor onderdak en voedsel. Om zijn moeder te helpen staat hij uren in de rij bij de waterpomp. Hij vindt zichzelf “best rijk”, want al slaapt hij met zijn broertjes buiten, de woning (wat muren, zonder dak of vloer) die het gezin uit klei optrok “heeft meerdere kamers”. Fatima (11) leidde een comfortabel leven in een mooi huis in Bagdad tot haar vader doodgeschoten werd en de rest van het gezin naar Jordanië vluchtte. In haar huidige woonst staan geen meubels maar toch voelt Fatima zich daar gelukkig: ze zijn er veilig. Zij wil dokter worden om oorlogsslachtoffers te kunnen helpen. Moe-ji (10) is een speciaal geval: zij is geboren als vluchteling. Haar ouders kwamen vanuit Birma naar een Thaise nederzetting van de ‘langnekkenstam’, waartoe zij behoren. ‘Giraffenmeisje’ noemen de kinderen uit het buurdorp haar soms. Moe-ji draagt goudkleurige ringen om haar nek en wordt vaak gefotografeerd door toeristen. Later wil zij op haar beurt als fotograaf die bleke westerlingen in hun eigen omgeving gaan opzoeken. Hoewel zij nog niets van de wereld gezien heeft, vindt zij dat zij op de mooiste plek op aarde woont. Nog veel meer verbazingwekkends kom je over de vijf jongeren te weten. Er is er, om maar iets te noemen, eentje bij die als favoriete snoepgoed opgeeft: dikke witte rupsen, kruidig gebakken in de pan… De verhalen blijven boeien van de eerste tot de laatste regel. En dan zijn er die prachtige foto’s op elke pagina… Groot, klein, ‘ingelijst’, ‘opgekleefd’, kleurig en haarscherp of vervaagd tot achtergrond voor de tekst. Die zijn niet te beschrijven, die moet je zien. Authentiek, ontwapenend, verbazend, leerrijk en mooi mooi mooi is dit boek.