Een rugzak vol

Waarom onderneemt een zeventienjarig meisje helemaal alleen een trektocht in de bergen? Tien dagen lang trekt Kristin van top naar top in het Oostenrijkse Lechtal. Met een grote verbetenheid bekampt zij de hindernissen die het landschap en de natuurelementen voor haar in petto hebben. Informatie over haar motieven krijgt de lezer maar mondjesmaat toegeschoven, in korte flashbacks. Het is wel van bij de aanvang duidelijk dat Kristin ook figuurlijk heel wat in haar rugzak meetorst. Het gevecht tegen de angsten en de schuldgevoelens verloopt nog veel moeizamer dan de verovering van de bergen. Elke fysieke uitdaging waarop zij succesvol ingaat, brengt haar weer een klein beetje dichter bij het zelfvertrouwen dat nodig is om zich los te maken van haar acht jaar geleden gestorven broer Lars en om een stap verder te durven zetten in de relatie met haar boezemvriend Roel. Schuldgevoelens beletten haar het rouwproces om Lars af te ronden. Hij is immers verongelukt tijdens een (kinder)ruzie met haar. Voor haar is hij nooit echt begraven: hij is onder haar huid gekropen (p.54). Sindsdien leeft zij voor twee. Al zeggen ze het niet expliciet, haar ouders verwachten van haar dat zij ook een beetje leeft als de jongen die Lars zou geworden zijn. Vader moedigt haar voortdurend aan om haar grenzen te verleggen. Kristin vertrekt naar Oostenrijk om haar angst niet alleen te overwinnen, maar hem ook definitief uit te roeien door oog in oog met de dood te staan. "Dan pas zal Lars gewroken zijn" (p.66). De oude, wijze buurvrouw Ursula met wie Kristin goed bevriend is, heeft haar nochtans op het hart gedrukt dat je je angsten niet moet ‘overwinnen’, maar wel moet leren ermee te leven. Bergen moet je volgens het oudje ook niet bekampen; je kunt beter proberen er vriendschap mee te sluiten. Geleidelijk komt Kristin tot het inzicht dat Ursula het bij het rechte eind heeft. Zij moet niet alleen Lars’ dood aanvaarden en een plaats geven in haar eigen bestaan, maar moet ook leren leven met de angst om Roel als vriend te verliezen, mocht de intiemere band die zij eigenlijk allebei willen aangaan, mislukken. Op haar tocht maakt Kristin kennis met vier eerstejaarsstudenten uit Gent die ongeveer hetzelfde traject afleggen. Het zijn meer geoefende klimmers die haar met raad en daad ondersteunen zodra zij dat toestaat. Ook op het psychische vlak helpen zij haar flink vooruit. De schrijfster heeft hen zo geconcipieerd dat zij het hoofdpersonage elk op hun eigen manier een verhelderende spiegel voorhouden. Bo en Freek, die een stelletje vormen, laten zien hoe kameraadschap in de liefde geïntegreerd kan worden. De gevoelige homo Joris worstelt met schuldgevoelens tegenover zijn zus. “Ik heb een zus, maar dat is een lang verhaal” […] “Ik had een broer […] Maar dat is ook een lang verhaal” (p.77). De vierde Gentenaar, die uiterlijk machotrekjes vertoont, lijdt net als Kristin aan bindingsangst. Hij heeft daardoor een kans op echte liefde verspeeld én dreigt er ook een oude vriendschap mee te verliezen: die met de broer van het meisje dat hij liet staan. Het geïdealiseerde beeld dat de schrijfster van dit viertal ophangt omwille van hun thematische functie in het boek, zorgt wel voor een kleine afbrokkeling van de geloofwaardigheid van het verhaal (die voor het overige stevig overeind blijft als een bergmassief). Het lijken eerder engelen die als geroepen op Kristins pad verschijnen om haar de juiste (levens)weg te wijzen, dan gewone mensen van vlees en bloed. Anderzijds is het natuurlijk ook wel waar dat de confrontatie met machtige bergen (net zoals de confrontatie met de dood van een geliefde) de mens in contact brengt met de kern van zijn ziel. Hoe ‘dieper’ de bergbeklimmer moet gaan, hoe meer laagjes verguldsel en verhulling afvellen als oude verf… De manier waarop Gerda Van Erkel haar hoofdpersonage de ballast van verdriet, schuldgevoel en angst geleidelijk laat afwerpen en inruilen voor rust, inzicht en aanvaarding, bevestigt het vakmanschap dat zij al toonde in eerder verschenen adolescentenromans. Het indrukwekkende landschap, het lijden én de gloriemomenten van de bergbeklimmer worden zo beeldend verwoord dat het haast lijkt of je zelf op tocht bent. Vaak sta je als lezer op je tocht doorheen het boek ook verrast stil bij een zeer raak beeld waarin een klein detail, een situatie of een gevoelsmoment gevat wordt. In Kristins keel zit "de graat van een schreeuw" (p.75); "Thuis liep iedereen op zijn tenen, en om de zoveel tijd gleed er iemand uit" (p.88); “alsof ze een vergeten ei was en er snel een nest om haar heen moest worden gebouwd" (p.114); "Hij knuffelt haar met zijn lach" (p.51). De boeiende plot, de authentieke psychologie van het hoofdpersonage en de rijke taal maken dit boek tot een echte topper.