De poppenmaker van Krakau

Het is niet eenvoudig voor kinderen te schrijven over de Holocaust. Hoe verwoord je de onvoorstelbare gruwel zonder te vervallen in sensatiezucht of voor jonge lezers ondraaglijke horror? R.M. Romero vond een origineel literair antwoord door de mensonterende Jodenvervolging te mengen met een magische verhaallijn.

Het verhaal speelt in het Poolse Krakau, waar de oude poppenmaker Cyryl Brzezick op een dag de pop Karolina tot leven wekt. Eigenlijk leefde de pop al in het land van de poppen, van waar ze moest vluchten voor de afschuwelijke ratten. Samen met de houten soldaat Fritz werd ze door de vriendelijke wind Dogoda naar de wereld van de mensen gebracht. Fritz kwam terecht bij de Duitse officier Brandt, die later als SS’er een cruciale rol zal spelen bij de deportatie van de Joden naar Auschwitz-Birkenau. Ook Brandt is een magiër, en hij raakt gefascineerd door de poppenmaker. Cyryl maakt gebruik van die relatie en zijn magische gave om Joodse kinderen uit het getto te smokkelen, wat hem uiteindelijk fataal zal worden.

Natuurlijk is zo’n magische redding onmogelijk, maar de auteur slaagt er wonderwel in je als lezer in de magie van het verhaal mee te slepen. Dat komt vooral door de warmte waarmee ze de band tussen de poppenmaker en Karolina beschrijft. Cyryl gaf zijn pop een hart, waardoor ze kon leven, maar zij nam hem in haar hart op, waardoor ze leven brengt in zijn eenzaam bestaan. Zelf is Karolina scherp van tong, waardoor ook de lezer haar al snel in het hart sluit. De auteur verwoordt haar gevoelens en gedachten met krachtige beelden, zo vraagt ze zich af bij Hauptsturmführer Brandt: ‘welke geheimen er nog in zijn binnenste verborgen lagen, opgerold als een slang.’

Dankzij goed gekozen en gedoseerde details brengt Romero het Krakau onder de Duitse bezetting tot leven. In de figuren van de violist Jozef en zijn dochtertje Rena, met wie Cyryl en Karolina bevriend raken, krijgt ook de Joodse gemeenschap een gezicht. De auteur slaagt erin om met een paar raak gekozen woorden de ellende te typeren: ‘Het hele getto leek wel opgetrokken uit verdriet.’ Toch blijft de typering van de Holocaust beperkt. De klemtoon ligt op de maatregelen die de Joden discrimineren: de willekeurige aanhoudingen, de Jodenster en de gedwongen verhuis naar het getto. Aangrijpend is de beschrijving van de opeengepakte mensen in de beestenwagen naar Auschwitz. Naar de gruwel van de gaskamers wordt enkel indirect verwezen.

De gruwel van de Duitse bezetting wordt weerspiegeld in de invasie van het land van de poppen door de ratten, verteld in episodes die de gebeurtenissen in Krakau onderbreken. Deze verhaallijn is veel minder sterk uitgewerkt en grijpt de lezer zelden naar de keel. Bovendien worden de parallellen tussen beide ‘verhalen’ te veel in de verf gezet, waardoor je het ongemakkelijke gevoel krijgt dat die lijn enkel uitgewerkt wordt om nog eens duidelijk te maken wat een wrede ‘ratten’ de Duitse bezetters waren.

Ondanks deze kanttekening is dit debuut een fascinerend en meeslepend verhaal dat blijft nazinderen. De kern van wat Romero met haar verhaal wil meegeven, verwoordt ze in een nawoord: ‘Als je iets meeneemt uit dit boek, hoop ik dat het de woorden van Karolina tegen Brandt zijn: “Je hebt altijd een keuze.” Je kunt ervoor kiezen om deel te nemen aan haatmisdrijven, om ervan weg te kijken … of om de pijn in deze wereld te verzachten door moed en vriendelijkheid te tonen.’