De ogen van de condor

Miguel viel dood neer toen ik hem raakte. Hij kreunde nog even en gaf bloed op. Zijn mond bleef half open hangen, zijn ogen draaiden. Miguel was mijn beste vriend en je kon altijd op hem rekenen. Hij probeerde niet vals te spelen, door bijvoorbeeld door te lopen nadat hij neergeschoten was, of zich achter de waterbak te laten vallen, seconden nadat je gevuurd had. En hij kwam niet met smoesjes aan als: ‘Maar jij had geen kogels meer,’ of: ‘Het is maar een schampschot.’ Nee, Miguel viel gewoon neer, reutelde wat en stierf. Op Miguel kon je altijd rekenen. Toen. Maar ik weet niet of iemand – sinds alles wat er daarna is gebeurd – nog op mij kan rekenen. Waar Miguel en Ramiro in het begin van het boek nog oorlog spelen, speelt luttele pagina’s later de oorlog met hen. Hun dorp wordt geplunderd, de ouders van Miguel worden vermoord, zijn zus wordt ontvoerd. Na deze plundering is niets meer hetzelfde. In een impulsieve opwelling besluiten de twee vrienden zich bij de guerilla aan te sluiten, in de hoop zo Miguels zus terug te vinden. Maar zo rooskleurig als ze het zich hadden voorgesteld blijkt deze toetreding niet te zijn. Het directe begin van dit boek en het vertelstandpunt zorgen ervoor dat je onmiddellijk wordt meegesleept in een angstaanjagend realistisch verhaal. Zonder tijdens het verhaal al te veel in te gaan op achterliggende motieven, weet Lydia Rood toch een beeld te geven van de burgeroorlog in Columbia. Voor de liefhebber worden deze achterliggende motieven meer uitgebreid besproken in een toegevoegd hoofdstuk in het boek. De personages die leven in deze oorlog, krijgen bladzijde na bladzijde een meer uitgesproken gezicht. Momenten van gruwel worden enkel verzacht door een sterke vriendschapsband. Een boek dat bijblijft …