De magische wereld van Koning Arthur

Kevin Crossley-Holland schreef tussen 2000 en 2004 een trilogie rond Arthur de Caldicot, een twaalfde-eeuwse jongen die op een heel bijzondere wijze in contact komt met de wereld van zijn beroemde naamgenoot koning Arthur.(‘De zienersteen’, ‘In het tussenland’, ‘Koning van de Middenmark’). Als toemaatje bij deze serie verscheen nu een boek met achtergrondinformatie: ‘De magische wereld van koning Arthur’. Het boek heeft veel weg van een notitieschrift waarin de auteur in korte hoofdstukken niet enkel informatie heeft opgeslagen over de bronnen van de Arthurlegende, maar bijvoorbeeld ook over het ridderschap, kastelen, de hoofse liefde, voedsel en kleding in de middeleeuwen. Allemaal materiaal dat hem ongetwijfeld goed van pas is gekomen bij het schrijven van zijn Arthurromans. Als persoonlijk notitieschrift is dit ongetwijfeld een waardevol document, maar als naslagwerk dat dan toch een zekere wetenschappelijke accuraatheid moet nastreven, laat dit boek toch veel te wensen over en geeft het zeker geen betrouwbare invalshoek voor wie wil kennismaken met de vroegste schriftelijke Arthurtraditie. Enkele bedenkingen op een rijtje. De hoofdstukjes over allerlei aspecten van het leven in de middeleeuwen staan kris-kras door de Arthurgedeelten, waardoor het geheel wel wat rommelig overkomt. Zo vind je een stukje over hoe jongens zich gedragen tussen de hoofdstukjes ‘Tintagel’ en ‘Het zwaard in de steen’. De auteur duidt Geoffrey van Monmouth aan als diegene die voor het eerst het verbazingwekkende verhaal vertelde over Arthurs conceptie, die de tovenaar Merlijn bedacht en beschreef hoe Arthur aan het eind van zijn leven naar Avalon werd gebracht. Deze twaalfde-eeuwse clericus schreef inderdaad de allereerste Arthurbiografie, maar bij hem is niets te vinden over het zwaard in de steen of over Excalibur of over de ronde tafel. Crossley-Holland is zich daar ongetwijfeld wel van bewust, maar hij schept daar geen duidelijkheid over. Zo maakt hij ook geen onderscheid tussen de traditie van de Arthurromans in verzen en die van de prozaromans die bijvoorbeeld een heel ander Gawain (Walewein)-beeld laten zien. In het algemeen is het niet zo dat de auteur foutieve informatie geeft, maar wel dat hij weinig accuraat is. Bij vele van zijn bevindingen kunnen kanttekeningen worden geplaatst. Zo noemt hij Guinevere een "vage figuur uit de vroege Britse geschiedenis" (p. 112), hoewel deze dame blijkens de gegevens van Geoffrey of Monmouth uit een nobele Romeinse familie stamt. Er zijn wel enkele aanwijzingen dat er in de Welshe traditie oudere verhalen over Arthurs vrouw circuleerden (in verband met een ontvoeringszaak door een zekere Melwas), maar om haar "dezelfde autoriteit [toe te schrijven] als de vrouwen die een stam leidden, zoals Boudicca, over hun eigen gebied heersten, zelf hun man of hun minnaar kozen en hun leger aanvoerden" (p. 112), daar zijn de beschikbare gegevens toch te schaars voor. In verband met Guinevere vermeldt Crossley-Holland ook de opgraving in Glastonbury waar het graf van koning Arthur en diens vrouw zou zijn gevonden samen met een goudblonde lok vrouwenhaar. Deze opgraving vond niet plaats in 1911 zoals op p. 115 te lezen staat, maar in 1191. Het grote probleem is dat over de figuur van koning Arthur en over de manier waarop de legendevorming rond zijn figuur zich heeft voltrokken weinig zekerheid bestaat. Wetenschappers hebben leren leven met die twijfel, maar een romanschrijver die een verhaal wil vertellen, probeert uiteraard alle losse puzzelstukjes samen te voegen tot een groter geheel. Daar is op zich niets mis mee, maar het betekent wel dat ook dit boek met achtergrondinformatie niet echt wetenschappelijk kan worden genoemd. Voortdurend stuit je op informatie die onnauwkeurig is of niet genuanceerd genoeg. Dit is bijvoorbeeld ook het geval met de mededeling dat de beroemdste Oudfranse dichter van Arthurromans, Chrétien de Troyes, een heraldicus zou zijn. (p. 142) Hoewel deze Franse auteur inderdaad een grote belangstelling had voor wapenschilden en ridderlijke kentekens, weten we bitter weinig over hem. De enige autobiografische informatie moeten we halen uit de prologen van zijn romans. Daarin vernemen we zijn naam, enkele van zijn werken en een enkele keer de opdrachtgever voor wie hij een bepaalde roman schreef. Naar mijn mening besteedt de auteur ook weinig aandacht aan het enorme verschil tussen de historische Arthur en de figuur tot wie deze Arthur later is uitgegroeid in de 12de- en 13de-eeuwse ridderromans. Of Arthur werkelijk heeft bestaan is in het wetenschappelijk onderzoek trouwens nog steeds een discussiepunt, maar als hij bestaan heeft moet hij gesitueerd worden in de vijfde of zesde eeuw na Christus. Hij moet een Brits krijgsheer (waarschijnlijk een geromaniseerde Brit) zijn geweest die na het vertrek van de Romeinen uit de Britse eilanden geprobeerd heeft om de opmars van de Germaanse invallers zo lang mogelijk tegen te houden. Pas op het einde van zijn boek geeft Crossley-Holland informatie over de periode van Germaanse invallen en het verzet van de Britse bevolking. In het hoofdstukje ‘Het rad van fortuin’ verbindt de auteur twee middeleeuwse tradities die, voor zover ik het kan beoordelen, in de middeleeuwse literatuur niet werden vermengd. Het gaat om de traditie van de negen besten en die van het rad der fortuin. In de middeleeuwen bestonden lijsten met de grote helden uit de geschiedenis. Het waren er negen in totaal: drie belangrijke figuren uit de antieke oudheid, drie uit de bijbel en drie christelijke helden. De laatste categorie bestond uit koning Arthur, Karel de Grote en Godfried van Bouillon. De grote daden van deze lieden moesten aanzetten tot dappere daden. Op het rijtje werd ook gevarieerd: zo bestaat er een lijst met negen vrouwelijke besten. Soms ook werd er een tiende beste aan toegevoegd, vaak ging het dan om een voorbeeldige tijdgenoot. Daarnaast, maar los daarvan kende men het motief van het rad der fortuin. Het leven van een mens vertoont gelijkenissen met een groot rad dat door Vrouwe Fortuna wordt rondgedraaid. Soms bevindt men zich helemaal bovenaan het wiel maar men kan er zeker van zijn dat het wiel zal draaien zodat men ook aan de onderkant zal belanden. In de ‘Lancelot-en-prose’, de grote prozacyclus over de opkomst, de bloei en het verval van Arthurs heerschappij uit het begin van de 13de eeuw, heeft koning Arthur kort voor zijn dood een droom. Daarin ziet hij hoe hij op de hoogste plaats van het rad zit maar door een forse ruk van Vrouwe Fortuna op de grond zal terechtkomen. En tenslotte nog dit: wanneer het over Arthurromans gaat, wordt in dit boek steevast het woord ‘romances’ gebruikt. Dit is een letterlijke vertaling vanuit het Engels (Arthurian Romances) maar deze wordt in het Nederlandse taalgebied door geen enkele onderzoeker gehanteerd en klinkt dan ook bijzonder vreemd. Voor dit schoonheidfoutje is uiteraard de vertaler verantwoordelijk en niet de auteur zelf. Verder wordt in de medio-neerlandistiek Arthur meestal zonder 'h' geschreven, hier heeft men ervoor gekozen om de Engelse schrijfwijze te behouden. Dit is echter minder storend dan de term 'romance'.