De jongen die met piranha's zwom

Stanley (Stan) Potts woont met zijn oom Ernie en tante Annie in een huisje dichtbij de rivier en de scheepswerf. Zijn ouders zijn dood. Oom en tante zorgen goed voor hem. Het leven van de familie en met hen dat van vele anderen wordt van de ene dag op de andere overhoop gegooid als de scheepswerf sluit en verhuist naar een lageloonland in Azië. De sociale gevolgen worden in het eerste hoofdstuk knap beschreven: "Ineens was dat - klabam - in één klap voorbij ... sommigen vonden ander werk ... anderen werden somber en slenterden doelloos door de stad ... of werden ziek en kwijnden weg. Er waren er die naar de fles grepen, er waren er die het slechte pad opgingen ..."
Niet zo oom Ernie. Hij krijgt een idee: hij gaat vis inblikken en hij gaat dat helemaal alleen doen in zijn eigen huis. In geen tijd bouwt hij zijn huis om tot een fabriek. Stan slaapt in de kast, eten doen ze op de grond, heel het huis is een visfabriek. Ernie werkt, Annie werkt en ook Stan moet stoppen met naar school te gaan en meewerken van 's morgens vroeg tot 's avonds laat. En het gaat goed. Maar waar is die leuke gemoedelijke man gebleven, vraagt tante Annie zich af?
Op zijn verjaardag krijgt Stan zakgeld en hij mag naar de kermis. Daar raakt hij in de ban van de goudvissenkraam. Stan heeft medelijden met de visjes die in veel te weinig water in de zakjes zitten. Hij koopt de laatste dertien visjes op. Ondertussen heeft een bende boeven het op de visfabriek gemunt., Ze geven een dreigbrief af en manen Ernie aan om te ontruimen. Die heeft echter de smaak van geld geproefd en wordt uitzinnig van woede. In een vlaag van waanzin vat hij het plan op om Stans goudvissen in te blikken. Dat is een breekpunt voor Stan en hij loopt weg. Niet wetend waarheen loopt hij naar de kermis. Dostojevski, de uitbater van de goudvissenkraam, ontfermt zich over hem; hij vraagt Stan als hulpje. Nitasja, de dochter van Dostojevski, treurt om haar moeder, die als danseres naar Siberië verdween. Op de kermis begint voor Stan het grote avontuur. Hij wordt warm opgenomen bij de foorkramers en hij wordt enorm gewaardeerd door Dostojevski. De empathie en de goedheid van Stan ontdooien ook Nitasja. Op de kermis maakt hij ook kennis met Pancho Pirelli, de man die met piranha's zwemt. Ook hij merkt op dat Stan een natuurtalent is en stelt voor om hem op te leiden als zijn opvolger. Van Pirelli leert hij dat je een mythe van jezelf moet maken om een attractie te worden bv. een kleine jongen, opgegroeid aan de Orinoco en slecht behandeld, wordt aan piranha's gevoerd. Zo drijft Pirelli de spanning bij het publiek op en opent hij geldbeugels. Aan Stan vertelt hij dat niet de piranha's maar de angst zijn grote vijand zijn en dat piranha's trouwens geen mensen eten. "Gooi mij er maar in ik zal doen alsof ik bang ben", zegt Stan.
Wat is er ondertussen gebeurd met oom en tante? Zij zijn uit hun huis gezet en dolen rond op zoek naar Stan. Tegelijk met zijn eerste optreden komen ze op de kermis aan. Stan beseft dat hij een nieuwe Stanley geworden is die toch ook de oude blijft, m.a.w. dat hij gegroeid is. Ook de bandieten zijn ondertussen opgedoken op de kermis en je verwacht een clash, maar dat gebeurt dan niet. De auteur laat het aan de lezers over om te bedenken wat er met de hoofdbandiet zou kunnen gebeuren als ze hem in het water gooien: meedogenloos laten opvreten of rekening houden met verzachtende omstandigheden?
Dat ingrijpen in het verhaal en de lezer rechtstreeks aanspreken - 'Wat zou jij doen? - gebeurt iets te vaak doorheen dit verhaal en doet afbreuk aan de ontroerende, spannende soms grappige kern. Je krijgt soms de indruk dat je in een cursus creatief schrijven verzeild bent geraakt. En als de mama van Nitasja dan ook nog in Siberië op de trein stapt, is het net te veel van het goede. Maar het blijft wel een van de betere jeugdboeken.