De gouden lijst

“Er waren eens een man en een vrouw die bijna alles hadden: een fijn huis, een grote tuin, twee ondeugende kinderen en werk waar ze veel van hielden. Maar ze hadden nog geen schilderij in huis.” 'De gouden lijst' begint als een sprookje, al ontregelt Kromhout meteen de verwachtingen door het intrigerende ‘ondeugende’ voor kinderen. De lezer (én kijker) is meteen gewaarschuwd: je krijgt niet wat je verwacht, meer zelfs, het hele boek gaat over het doorbreken van verwachtingen.
De man en de vrouw kopen een gouden lijst en vragen een schilder er een mooi schilderij voor te maken. In de blik die Gerda Dendooven op zijn gezicht schildert, zie je meteen dat hij iets van plan is. Hij schildert abstracte figuren op de vazen, vrolijke stippen en vegen op de stoelen en de tafel en nog bontere motieven op het servies. De tuinman, de kokkin en zelfs de ondeugende kinderen worden erdoor geraakt en krijgen kriebels in hun binnenste. Alleen de man en de vrouw blijven zeuren om hun schilderij. Als het er eenmaal hangt, zijn het net hun kinderen die er hen op moeten wijzen dat er wel honderd schilderijen in huis hangen, als ze maar goed om zich heen kijken.
'De Gouden lijst' kan gezien worden als een speels nakomertje bij Kromhouts trilogie over de Bloomsbury-group, de beroemde Britse kunstenaarskring die rond het begin van de twintigste eeuw opereerde vanuit Charleston Farmhouse (Soldaten huilen niet, 2010; April is de wreedste maand, 2013 en Vertel me wie wij waren, 2014). In dit huis van de schilders Duncan Grant en Vanessa Bell was vrijwel alles beschilderd, van deuren en kasten tot het servies. Gerda Dendoovens stijl sluit overigens verrassend nauw aan bij die van Grant en Bell in haar kleurgebruik en de manier waarop ze haar mensen vertekent, met uitgerekte lijven en buitenproportioneel grote handen. Het landschap met koe dat uiteindelijk in de gouden lijst komt, is trouwens een variatie op een vroeg werk van Grant. Dendooven speelt op haar manier met de verwachtingen en meteen de stereotypen van de lezers: de man beeldt ze af als een kleine, blanke man; de vrouw als een rijzige, zwarte vrouw. Niet alleen zo brengt ze kleur in het verhaal, dat doet ze ook in de setting. Het huis op de openingsprent schildert ze vaal grijs en het veld ervoor in bruine vegen. Zo is het letterlijk de schilder die kleur in het leven van de man en de vrouw kan brengen. De illustratrice krijgt trouwens het laatste woord. Op de slotprent heeft de schilder alweer zijn kwast in de aanslag, zijn bonte palet achter zijn rug en opnieuw een veelzeggende grijns op het gezicht. Verbeelding en creativiteit zijn niet te stoppen.