Villa Fien

Kaatjes moeder is verslaafd aan poetsen, zozeer zelfs dat Kaatje geen ruimte meer heeft om kind te zijn en tijdens het schoonmaken in haar smetteloos witte jurk op de koelkast wordt geparkeerd. Dat is een situatie die onhoudbaar is, maar de reddende engel in de vorm van Gijs staat paraat. Hij brengt Kaatje naar een soortement opvangtehuis voor kinderen, waar naast Kaatje ook zwijgzame Bleke Willem, drukdoenerige Pim en de door drollen geobsedeerde Deesje wonen. Het hele, ietwat chaotische verblijf dat luistert naar de naam Villa Fien, wordt beredderd door ... Fien. Wat de beweegredenen van Fien zijn om de kinderen onderdak en onderwijs te bieden en waar ze dat alles mee financiert, blijft onduidelijk en waarom Kaatjes moeder haar dochter meegeeft aan de verder niet nader gesitueerde Gijs is lichtjes onverklaarbaar. Kaatje voelt zich na een korte gewenningsperiode prima op haar plaats bij Fien; voor het eerst in haar korte leventje voelt ze een zekere harmonie en geluk. Gevoelens die geen lang leven beschoren lijken te zijn wanneer de inspecteur van het Ministerie van Gewezen - wezen voor de deur staat. Fien en haar bonte gezelschap bedenken na de eerste schrik een plannetje om hun kleine gemeenschap verder te laten bestaan. Wanneer je het gebrek aan realisme buiten beschouwing laat en je je geen vragen stelt bij het onafgewerkte einde van het verhaal, blijft er een zeer vrijblijvend verhaaltje over dat achteraf snel vergeten is. Bovendien bekroop me het gevoel dat de auteur heel goed de boeken van Astrid Lindgren tot zich had genomen, waarin een ietwat anarchistische en ongecontroleerde levensstijl vaak een hoofdrol krijgt. Alleen krijgt de auteur van dit boek de juiste toon niet te pakken, iets waarin Lindgren ontzettend sterk is. Leuk niemendalletje is dus het enige juiste besluit.