Veel liefs van Michaël

In 1996 verscheen Simoens eerste adolescentenroman, ‘Met mij gaat alles goed’. Het was meteen een schot in de roos: het aangrijpende verhaal van de jonge Jonas Bracke die aan aids sterft, oogstte succes bij de doelgroep én lovende kritieken in de pers. Drie jaar later breide de auteur een vervolg aan het verhaal, vanuit het standpunt van Jonas’ jongere zusje: ‘En met Anna?’ In 2005 verschijnt een derde deel, waarin de geliefde stiefbroer van Jonas, halfbroer van Anna, centraal staat: ‘Veel liefs van Michaël’. Het centrale gegeven in dit boek is de verdwijning van de vijfjarige Misja op 10 oktober 2002. Hij is vermoedelijk opgehaald door een man aan zijn kleuterschooltje in Oostende. De politie beschouwt de zaak onmiddellijk als ‘zorgwekkend’. De lezer volgt de gebeurtenissen vanuit drie verschillende gezichtspunten: dat van de speurders, dat van de ontvoerder en dat van de familie van het verdwenen jongetje. Die drie verhaallijnen wisselen mekaar af doorheen het hele boek. Vanaf het eerste hoofdstuk speelt de auteur open kaart wat de dader betreft: de ‘verdwenen’ en door iedereen (buiten een paar intimi) doodgewaande vader van het jongetje heeft zijn zoontje ontvoerd en houdt hem vast in een afgelegen en uitgestorven gehucht in de Westhoek. De cruciale vraag is dan ook niet ‘whodunit’ maar wel: wat bezielt die dader? Hij beseft zelf dat er iets mis is met zijn ‘arme hoofd’. De vreemde notities die hij maakt en vooral de vele herinneringen aan zijn vroege kinderjaren en latere oorlogservaringen in ex-Joegoslavië, geven vage hints. Ook de politiecommissaris gaat graven in het verleden van Michaël, omdat Misja’s moeder en grootouders daarover zo terughoudend zijn. Zowel de dader als de politie zijn geobsedeerd in de weer met Michaëls stamboom. Het oorlogsgebeuren komt fragmentarisch maar uitgebreid aan bod. Als de commissaris aan het googelen slaat, glijdt het verhaal zelfs wel eens richting geschiedenisles. Dit derde deel in de trilogie scoort als literair werk beslist lager dan het tweede deel en kan zeker niet tippen aan de uitgelezen kwaliteit van het eerste. Veel van wat de lezer in de voorgaande twee verhalen zelf tussen de regels kon lezen of mocht invullen, wordt hier uitvoerig geëxpliciteerd en aangevuld. Bij momenten wordt dat irritant. In de verhaallijn van het politieonderzoek krijgt de vertelstijl bovendien iets clichématigs. Je waant je soms in een televisieserie van dertien-in-een-dozijn of in een Aspeboek. De ontknopingsscène (politie net op de cruciale minuut ter plaatse) is ronduit ongeloofwaardig. Heel jammer dat auteur en uitgeverij zich door het succes van de vorige twee boeken tot dit afrondende aanvulsel lieten verleiden. De auteur verdient dit keer een aanmanend ‘Je kunt beslist beter als je wilt’ op zijn rapport.