Tien kleine rubbereendjes

Een krantenartikel uit 2003 met als titel 'Rubbereendjes vermist op zee' inspireerde Eric Carle om na meer dan 70 boeken dit verhaal te illustreren en te vertellen. Het boek begint met een biografie van de auteur waarin zijn geboortedatum vergeten werd. Op het titelblad staan tien witte, genummerde badeendjes. Het verhaal begint met de rubbereendjesmachine, waar de rubbereendjes uitploffen, één na één. "Ze worden geschilderd in rood en blauw", zegt de tekst. Alleen hun snavel en hun oogjes dan toch, want voor de rest zijn ze geel. Ze worden per tien in een doos verpakt en vervoerd naar een schip met bestemming: verre landen. Maar zover komt het niet voor één doos met tien eendjes: in een storm vliegen ze overboord. Als de zee weer kalm is, drijven de tien eendjes langzaam uit elkaar. Het eerste eendje drijft naar het westen, het tweede naar het oosten, het derde naar het noorden, het vierde naar het zuiden. Zij ontmoeten resp. een dolfijn, een zeehond, een ijsbeer en een flamingo. Van de andere zes gaat er één naar links, het komt bij een pelikaan, één naar rechts tot bij een zeeschildpad. Een ander drijft hoog (hoe dat gaat, weet ik niet) en ontmoet een inktvis, het andere laag en een zeemeeuw vliegt over hem heen. Het negende tenslotte drijft heen en weer met een walvis en het tiende dobbert in de open zee, helemaal alleen en het wordt donker. Dat tiende eendje wordt 's morgens opgepikt door een echte moedereend met negen kuikentjes. Hij wordt het tiende en zo zijn er weer tien kleine eendjes, waarvan er één echt 'Piep!' zegt als je op zijn buikje duwt. Op de grote kleurrijke prenten met collages en geschilderde delen is heel wat meer te zien dan woorden vertellen. Kleuters zullen het verhaal gemakkelijk mee vertellen door het repetitieve karakter ervan en het aftelprincipe. Benevens een mooi verhaal is dit ook een leuk telboek. Ik vraag me alleen af of de achterflap zo dik als een doos moet zijn enkel om er een batterijtje in te steken.