Puin
Iemand heeft iets ergs meegemaakt.
Dat is alles wat we bij aanvang weten. Met horten en stoten wordt het hele verhaal duidelijk: de jonge Tess heeft bij een aanslag door islamistische extremisten haar vader verloren, waarna ze in shock naar hun vakantiehuis is gevlucht. Daar probeert ze te vatten wat haar is overkomen.
Beatrijs Peeters voelt de fysieke, mentale en emotionele impact van deze ingrijpende gebeurtenis uitstekend aan. Zo gonst en bonst het onophoudelijk in Tess' hoofd, met kwellende gedachten en zeer precieze flashbacks die ze tevergeefs probeert weg te duwen. Ze wordt plotsklaps overmand door heftige emoties en kan amper helder nadenken en handelen. Zo slaagt ze er niet in om de nochtans eenvoudige verwarming aan te zetten. Al haar zintuigen staan ook op scherp; bij het minste (vage) geluid of schimmige beweging, van schapen die buiten staan te grazen bijvoorbeeld, gaat ze in alarmmodus. Haar pijn is nog het best te omschrijven met een beeld: "Er lijken geen andere woorden te zijn. Geen woorden voor de pijn die schroeit. Ik ben dat schilderij, De schreeuw."
Hoe is zo'n schok in woorden te vatten? Dat is niet evident. Bij Peeters wordt Tess' gevoelstoestand in de schrijfstijl en het vertelperspectief weerspiegeld.
In het korte eerste deel wordt vooral voor een jachtige staccatostijl geopteerd, met veel (onbeantwoorde of retorische) vragen, flashbacks en korte of abrupt afgebroken zinnen. De auteur probeert Tess' ervaringen en sensaties heel precies en veelzijdig te beschrijven. Ze zoekt veel variatie voor bijvoorbeeld een overspannen gevoel, een zware druk op de borstkas of een bonzend hart, maar dat is niet altijd even geslaagd. Haar beelden klinken soms geforceerd, zoals in "de stilte bijt zich in je vast, spreidt zich uit als zenuwgas" of "je bloed stuift door je lijf aan lichtsnelheid." Deze koortsige stijl zal niet elke lezer kunnen bekoren; sommigen zullen die als spannend ervaren, anderen dan weer als opdringerig en storend. Het is ook opvallend dat ze de eerder ongebruikelijke jij-vorm hanteert. Niet onlogisch, want het trauma is nog te vers en met de jij-vorm probeert Tess de intense gevoelens op afstand te houden. Het maakt het de lezer wel moeilijker om een band met haar op te bouwen.
Het tweede deel is merkelijk anders en beter: veeleer ingetogen, doorleefd en herleid tot de essentie, met knappe zinnen die beklijven. Het stof is wat gaan liggen, Tess kan nu in de ik-vorm praten.
(Toch ook even meegeven dat Peeters de bal misslaat met het gebruik van 'In sha'Allah'/Als God het wil' als een vorm van condoleance.)
Ondanks het pijnlijke thema en de donkere cover is dit zeker geen grimmig verhaal, want Tess heeft veel tedere en ontroerende herinneringen aan haar vader en hun gezinsleven. Zij behoren tot de mooiste passages van het boek. Om er eentje te nemen: "Ik ga terug naar de eerste pagina's: papa's warme welkomstwoorden voor de gasten. Ik wrijf erover, zachtjes, opnieuw en opnieuw, alsof ik zo zijn schrijvende hand weer vast kan grijpen, zijn warme, levende hand." Sentimenteel wordt het evenwel nooit, ook niet wanneer duidelijk wordt waarom Tess en haar papa op dat noodlottige moment op die plaats waren.
Uiteindelijk vallen alle puzzelstukjes van de dramatische gebeurtenis in elkaar en blijkt dit verhaal meerdere dimensies te hebben. De tweede verhaallijn is een gewaagde keuze, die hier precies goed uitpakt en naar de onverwachte ontknoping en het bijhorend onbehaaglijke gevoel leidt. Ondanks de stilistische imperfecties is dit een voortreffelijk boek, zeker wel.