Hoe Tortot zijn vissenhart verloor

Een vraag met ‘hoe’ levert altijd een rijke titel op. Anders dan met ‘wie’, ‘wat’ of ‘waar’ is er meteen de belofte van een verhaal waarin je iets zult ontdekken. De titel roept nog meer vragen op: Wie gaat schuil achter die vreemde naam Tortot en vanwaar dat vissenhart?
Op de laatste vraag krijg je al snel een antwoord: Tortot heeft een vissenhart waar alle emoties vanaf glijden, "het hart van een vis op de bodem van de oceaan: ijskoud en berekenend". Zijn verhaal maakt duidelijk hoe het harde leven schub na schub over zijn hart legde. Het is een leven, getekend door oorlogen. Tortot is oorlogskok en wat voor een: "Je gaf Tortot twee koeienogen, een verdroogde ui, een slappe wortel en het merg van een gevilde kat en hij trok daar een soep van die deed denken aan Bretonse vissoep, vol en romig van smaak; een soep die zo langzaam verteerde dat je er drie dagen lang nog aromatische boeren van liet, die op zichzelf al zoveel voedingswaarde hadden dat je er weer twee dagen mee vooruit kon." Dergelijke beeldrijke beschrijvingen vol overdrijving typeren Lindelaufs stijl. Omdat ze zo nuchter gebracht worden, als het ware door een oorlogsverslaggever, versterken ze de absurditeit van de oorlogsvoering waar Tortot noodgedwongen deel van uitmaakt.
Die vlijmscherpe typering van de waanzin, absurditeit en onmenselijkheid van de oorlogen in Oud-Arkadië maakt dit verhaal brandend actueel. De naam en de aanleiding van de eerste oorlogen legt meteen de zinloosheid ervan bloot: het gaat om de beruchte Augurkentwist, waarbij de Keizerlijke Keizers (de hoogmoed ten top) hun rijk willen uitbreiden. Ze zijn lelijk als de nacht - maar dat durft niemand te zeggen – én ze geloven dat augurken hun eeuwige schoonheid kunnen schenken. De verwijzing naar Andersens ‘De nieuwe kleren van de keizer’ is duidelijk en Lindelauf doet er nog een schep augurken bovenop. Als ze het hele rijk veroverd hebben, slaat de verveling toe en starten de legers van de twee keizers een oorlog tegen elkaar.
Bij de eerste veldslag die beschreven wordt, wordt de oorlogslogica meteen genadeloos ontmaskerd. Plaats en tijdstip worden ruim van tevoren afgesproken. "Dat was niet alleen uit beleefdheid; oorlog was een kostbare zaak, tijd was geld. Als beide legers elkaar eerst moesten zoeken voordat ze elkaar te lijf konden gaan ..." De meeste mannen sterven als eendagsvliegen. "En terwijl de chirurgijn de soldaten weer aan elkaar naaiden, met onderdelen die soms wel en soms niet van het slachtoffer waren, dachten de generaals nieuwe strategieën uit op hun van spelden wemelende landkaarten." De absurditeit neemt toe naarmate de slag meer verbeten wordt: "Alles wat nog handen of voeten had (niet noodzakelijkerwijs allebei) werd opnieuw naar het slagveld gebracht, geduwd en desnoods gerold." Het slaglied dat vervolgens geciteerd wordt, zet de waanzin extra in de verf: "Hak, hak, hak,/ hak de vijand in de pan!/ Stamp, stamp, stamp,/ stamp soldatenmoes ervan!" enz.
Een keer legt Tortot zelf genadeloos en haarscherp de domheid van de oorlog bloot: "Het grootste misverstand, dacht Tortot, was de gedachte dat militaire triomf het gevolg was van slimme beslissingen, tactische inzichten en grote moed van de overwinnaar. Het tegendeel was waar. Oorlogen werden vooral gewonnen door domheid, onbenul en angst van de verliezers."
Uiteindelijk weet Tortot met een krankzinnig plan een einde te maken aan de oorlogen en het leven van de Keizerlijke Keizers. Daarbij komt ook de domme sergeant Nilliewasser, bijgenaamd de Manke, om het leven. Hun dood is al even absurd als de oorlogen zelf. Opnieuw versterkt de nuchtere toon de zwarte humor. De sergeant blijft met zijn hak haken in het ijzeren raster waarop de enorme keizerlijke taart rust die dienst deed als een soort paard van Troje: "Het gevolg daarvan was dat de Manke de eerste en enige sergeant was in de lange geschiedenis van de Keizer-keizerlijke oorlogen, inclusief de Augurkentwist, die tijdens gevechtshandelingen in een taart verdronk."
Door het verhaal te situeren in een verzonnen land met onbestaande steden als Blät en Vladzimka, geeft Lindelauf het iets universeels, dat het deelt met sprookjes. Tegelijk speelt hij met de grenzen van de realiteit door verwijzingen naar historische personages als Caesar en door de talrijke details waarmee hij de ruimte oproept. Ook hier demonstreert hij zijn rijke, suggestieve stijl. Over Tortots geboorteplek schrijft hij: "Daar, aan de rand van het dorp, woonde zijn oude moedertje in een scheef huisje omringd door vier scheve muurtjes, waar hagedissen lagen te slapen. Soms viel er eentje van het muurtje af en dan klonk een zacht, droog plofje. Verder gebeurde er nooit wat." De auteur verzint ook nieuwe woorden als ‘de zoneninner’ of ‘negenzorg voor één zoon’ en originele beelden die vaak met gerechten te maken hebben: "En in de slaap van die slaap bevond zich nog een andere slaap, en daarin weer een en weer een, als de ringen van een ui".
Lindelaufs beeldrijke stijl krijgt een waardige pendant in de illustraties van Volbeda. Zijn haarscherpe pentekeningen lijken geïnspireerd door strips en negentiende-eeuwse etsen. Zonder meer fascinerend zijn de bizarre, soms megalomane bouwwerken die hij neerzet en die mee de fantasieruimte vorm geven. Zijn intrigerende platen met talloze minuscule details steken vol symboliek. Dat begint al op  de schutbladen voor de titelpagina. Je ziet twee grillige kransen, maar ze symboliseren leven (bloemen) en dood (knekels en doodshoofden). Op een andere prent worden de gezichten van de twee keizers als werelddelen afgebeeld op een denkbeeldige ovalen kaart, met bovenaan hemellichamen en onderaan huizen in een fantasielandschap. Veel illustraties bestaan uit constructies met vakjes waarin je telkens nieuwe objecten kunt ontdekken. Ontdekken en je verbazen zijn zonder meer de toverwoorden die bij Volbeda’s illustraties passen.
Maar het meest onvergetelijk zijn de personages die Lindelauf schept. Allereerst is er natuurlijk Tortot, de gewetenloze, geslepen kok met zijn vissenhart dat geleidelijkaan toch ook een hart van koekebrood blijkt. Zijn gewaagde listen en zijn roekeloosheid geven hem iets picaresk. Zoals in sprookjes wordt hij ook getypeerd door magische voorwerpen (zijn eeuwigheidsdrankje) en een bijzonder dier, hier een bebrild ezeltje. Zijn figuur krijgt echter slechts diepgang wanneer de twaalfjarige soldaat Georges in zijn leven opduikt. Wanneer die op het slagveld zijn twee benen verliest, ontfermt Tortot zich over hem: hij verstopt hem in de keizerlijke augurkenton. De beide karakters lijken water en vuur: Tortot is berekend, nors en zwijgzaam, Halve George is naïef, vrolijk en praat er maar op los. Toch wordt steeds duidelijker dat Tortot de jongen niet meer kan missen, al zal hij dat nooit met zoveel woorden toegeven. Het mooie is dat de lezer beetje bij beetje gaat begrijpen waarom Tortot zich aan Halve George gaat hechten, tot hij zich als een vader of moeder over hem ontfermt. Daar werpen vooral de dromen over zijn eigen jeugd een licht op. Door hun relatie heen leerde George Tortot overigens de kracht van het verhalen, ook al gaan die over salieblaadjes. "Was het niet vreemd wat woorden konden doen? Dat je er een junidag van kon maken? Of een scheef huisje met een scheef tuintje? Of alles tegelijk?" Door zijn verhalen kan Tortot zich weer thuis voelen, bij zijn moeder. Daar zal zijn eigen verhaal hem trouwens ook naar terug brengen.
Behalve de twee hoofdfiguren zijn er nog de Manke en zijn vader de Pokeraar, officieren in het leger, de ene al dommer dan de andere, Couraz, de Ottovaarse Zoetelaarster, een legerhoer met een warm hart en een tong die even scherp is als haar hellebaard en ten slotte de Keizerlijke Keizers, symbolen voor de domheid, machtswellust en hoogmoed van zoveel machthebbers. Het zijn nevenpersonages, maar door de bijzondere details waarmee ze getypeerd worden, zijn ook zij onvergetelijk.
'Hoe Tortot zijn vissenhart' verloor is een van die zeldzame boeken waarin je vanaf het begin met een duizelingwekkende vaart wegduikt in een andere, intrigerende wereld waaruit je onophoudelijk wijsheid kunt puren voor de onze. Geen wapen is sterker dan de combinatie van woord en beeld om de absurditeit en onmenselijkheid van wapengekletter aan de kaak te stellen. Dit boek is zo magisch, dat zelfs vissen zouden gaan huilen.