De torens van februari
30 februari 1964. De veertienjarige Tom Wit loopt rond op een strand, in de schaduw van twee enorme torens. Hij weet niet hoe hij daar is beland, noch wie hij is. De torenwachter neemt hem onder zijn hoede en vertelt hem dat hij van een andere wereld komt. Gaandeweg integreert Tom zich in deze nieuwe omgeving, vooral dankzij het mysterieuze meisje Téja. Hij staat dan ook voor een verscheurende keuze: kiezen voor Téja en hier blijven, of teruggaan naar het gezin waar hij vandaan komt, in die andere wereld waar hij zich nauwelijks iets van herinnert. Het op zich vreemde verhaal wordt door Tonke Dragt wel hoogst geloofwaardig gebracht. Ze gebruikt hiervoor het dagboek als vorm, en vult dit aan met eigen voetnoten, een inleiding, een brief van Tom zijn broer, krantenberichtjes, enz. De geloofwaardigheid die ze hiermee opbouwt, is zo hoog, dat ik haar als twaalfjarige een brief geschreven heb om te informeren hoe het is afgelopen met Tom Wit. Uit haar postscriptum bij de herdruk blijkt dat ik lang niet de enige geweest ben ... Vandaag kan het boek me heel wat minder bekoren dan toen. Het schrijftalent van Tonke Dragt staat buiten kijf, maar het verhaal kan me niet meer blijven boeien. Echt veel gebeurt er eigenlijk niet, het is een steeds herkauwen van de overgang tussen de twee werelden.