De schaduw van Skellig

Michael is tien wanneer hij een zusje krijgt. Helaas is het meisje ernstig ziek en wordt er gevreesd voor haar leven. Michael dwingt zichzelf nog uitsluitend aan haar te denken, in de overtuiging dat hij haar zo kan redden. Terwijl zijn moeder en zusje in het ziekenhuis verblijven, proberen Michael en z’n vader wat te maken van hun nieuwe huis en tuin. Op ontdekkingstocht in de bouwvallige schuur botst Michael op een bijzonder vreemd wezen: een lijkbleke, stoffige man die zich nauwelijks kan bewegen en zich voedt met insecten die komen langs vliegen of kruipen. Op zijn rug heeft hij bulten, die wel vleugels lijken. Michael raakt volkomen in de ban van deze figuur. En dan is er nog Nina, het bijzonder eigenzinnige buurmeisje dat niet naar school gaat, maar les krijgt van haar moeder, want “Wij vinden dat op scholen de aangeboren nieuwsgierigheid, creativiteit en intelligentie van kinderen aan banden wordt gelegd. De geest moet openstaan voor de wereld, niet afgestompt raken in een muf klaslokaal.” (p. 48). En dus leest Nina gedichten van William Blake, tekent ze skeletten, haalt ze uilenballen uit elkaar, bestudeert ze alle vogels, en raakt ze gespecialiseerd in de pneumatisatie en de archeopteryx.
Dit is ongetwijfeld het meest bevreemdende boek dat je als tienjarige kan lezen. Vol vreemde figuren en gebeurtenissen waarbij je niet altijd weet of je nu in het hoofd van Michael zit of in de realiteit. Dit magisch realisme is fascinerend, de schrijfstijl meeslepend, en de figuren ontroerend. Grappig is ook dat David Almond in zijn boeken van het ene naar het andere verwijst. Zo is in 'Slangenkuil' de vader van het hoofdpersonage een beroemd schrijver geworden door zijn debuut 'De schaduw van Skellig' en heeft het buurmeisje in dit boek meer dan tien jaar later haar eigen roman  gekregen: 'Mijn naam is Nina'.