De Peperdans van Panzibas

Manne Mens, een jongetje en tegelijkertijd het enige menselijke wezen in dit verhaal, zit elke dag bij de waterplas waar vele dieren leven. Hij zit daar steeds op de Blauwe Steen en zuigt voortdurend op pepermuntjes. Door die Blauwe Steen ziet hij wat niemand kan zien en door die pepermuntjes hoort hij wat niemand kan horen, nl. de dieren van de waterplas en wat ze zeggen. Zo is er Saar Slak die bang is dat ze opdroogt, Zorrie de vreemde zebravink, de sombere Mors Mol, Bluebel Bosmuis, H. Duif die zachte verzen schrijft, Simone Steekmug die nooit welkom is, enz … Elke dag is het er een drukte van belang. De dieren kletsen wat raak, ze roddelen, ze stellen vragen, ze mopperen, ze dromen … Allemaal dromen ze van die prachtige, andere wereld: Panzibas. En ondertussen is Manne stiekem verliefd op Bobél, het zwarte meisje uit zijn klas. Rode draad doorheen dit verhaal is het werkstuk dat Manne moet maken voor school over het leven op en rond de waterplas. De dieren zijn net als mensen. Elk dier heeft zijn eigenheid en zijn specifiek karaktertrekje. Maar door de veelheid aan dieren is de helderheid vaak zoek. Dit ondermijnt tevens de vlotheid van het verhaal en de focus op de belangrijkste gebeurtenissen. Tegelijkertijd mist het verhaal hierdoor een zekere diepgang. Kwantiteit overheerst hier duidelijk de kwaliteit. Terwijl er af en toe toch mooie, filosofische aanzetten zijn. De taal is al even barok, wat een boeiende vertelling verhindert. En de verspreide karamelverzen op rijm van H. Duif zijn stroef en clichématig. De kleurrijke illustraties schipperen tussen fantasie en realiteit. Sfeer en expressie zijn er duidelijk in aanwezig, maar ze zijn heel wisselend van kwaliteit. Soms slagen ze er goed in om de realiteit te overstijgen en een juiste sfeer weer te geven, maar vaak zijn ze ook houterig en stroef. Kortom, een mooie aanzet met veel gemiste kansen,waarvan ‘schrappen’ de belangrijkste was.