De grote kleine kapitein

Waar de kleine kapitein vandaan komt, weet niemand. Hij is op een dag zomaar gestrand en wacht tot een golf hem weer meeneemt. Onder grote belangstelling van de kinderen herstelt de kleine kapitein zijn boot: met een oude badkuip als stoomketel, zes emmers op elkaar als pijp, een schroef van bronzen muntjes. Wanneer de 'Nooitlek' weer zeewaardig is, hebben drie kinderen zodanig de smaak te pakken dat ze meevaren: dikke Druif stookt het vuur, Marinka bakt aan de lopende band pannenkoeken, en bange Toontje zwabbert het dek. Hun eerste doel is het eiland van Groot en Groei, waar je op één nacht groot wordt. Vandaar gaat het naar een vulkaaneiland waar een schip vol circusdieren ooit gestrand is. Langs een grauwe stad op palen waar kleur verboden is, door de onderzeese krabbenstad waar vijftien prinsessen schippers in de val lokken met hun onweerstaanbare gezangen, tot de zeven zware gangen. En onderweg pikken ze steeds meer matrozen op, die samen met de grijze schipper heel lang geleden schipbreuk hebben geleden. Op het ritme van de golven rollen de kinderen van het ene avontuur in het andere, terwijl ze iedereen die ze tegenkomen gelukkig maken. Deze band bundelt de drie boeken over de kleine kapitein die Paul Biegel tussen 1970 en 1975 schreef. De Gouden Griffel die hij ervoor kreeg – althans voor het eerste deel - staat wat mij betreft nog altijd overeind. Het is nog altijd heerlijk je te laten meeslepen in de wonderbaarlijke avonturen, de referenties aan Odysseus en Gulliver’s Travels te ontdekken, de eindeloze goedheid van het hoofdpersonage te ervaren. Ouderwets genieten is het van een tekst die kabbelt op het ritme van de golven, met eindeloze herhaling van het stoken van dikke Druif, de pannenkoeken van Marinka, het zwabberen van bange Toontje, en natuurlijk, boven alles, de kleine kapitein die voor eeuwig achter het roer staat, wijdbeens, met zijn ogen op de kim.