Het vonkt in mij

Gedichten voor tieners schrijven, het blijkt een moeilijke evenwichtsoefening tussen herkenbaarheid en poëtische spanning. Van het eerste bevat de nieuwe bundel van Mieke van Hooft meer dan genoeg, van het tweede echter te weinig. Daarvoor vonken de versregels al te zelden.
De herkenbaarheid steekt zowel in de thema’s als in de verwoording. Verliefde grootouders, vriendschap, het lichaam in de groei, de brugklas, de eerste zoen, de dood van een huisdier, ouders die ruzie maken, vakantieregen, die knuffel waar je geen afscheid van kunt nemen, scheiding, je vederlicht en dan weer loodzwaar voelen … het zijn stuk voor stuk onderwerpen die vertrouwd zijn voor pubers en die dan ook erg populair zijn in poëziebundels die voor hen bedoeld zijn. Al even typisch zijn de vragen, de twijfels en de snel wisselende of botsende gevoelens zoals in "donder op!/ Maar laat me niet alleen."
In de sterkste gedichten is de spanning van bij het begin aanwezig doordat de dichter de woorden zo combineert dat ze een emotie of gebeuren oproepen zonder het te noemen, zoals in ‘Midden’: "Nu papa weg is,/ kan ik nooit meer/ in het midden liggen." De herhaling enkele regels verder versterkt het verlies, gevolgd door het pijnlijke besef: "Dat is onmogelijk/ als een persoon verdwijnt/ en je met tweeën over bent." Maar het is vooral het slot dat dit gedicht doet oplichten en het een bitter randje geeft: "Maar alles went.// En ik ben er trouwens/ ook te oud voor."
Veel gedichten echter verliezen zichzelf in te veel woorden. Daarbij expliciteert Van Hooft vaak nodeloos, waardoor ze te weinig aan de verbeelding overlaat of glijdt ze weg in een praatstijl, waarbij alleen de schikking aan poëzie doet denken: "Van je woorden/ snapte ik niet veel./ Of zeg maar liever:/ ik wist echt niet wat je zei./ Ik zag je op het trapje zitten/ en je wenkte mij./ Ik zei ‘hoi./ En jij zei hoi/ met een waterval van woorden." Precies in dit laatste schuilt het gevaar. Door meer soberheid waren mooie regels als de volgende beter tot hun recht gekomen: "Onze tanden waren altijd buiten/ in een grote, vrije lach./ Tot die allerlaatste dag./ Toen misten we de woorden/ en onze monden sloten zich." Een andere zwakte schuilt in de rijmen, die soms geforceerd of goedkoop klinken: "Ik liep zojuist de douchecel in,/ een hoop gegil, ach … typisch grieten./ Zag ik daar mijn kleine zusje,/ heeft die meid twee echte tieten!"
De illustraties vallen op door de felle kleuren en de collagetechniek, waarbij de illustratrice composities maakte met stukjes karton en stof. Ze beelden uit wat er in de gedichten staat, voegen dus weinig of niets toe en blijven daardoor beperkt tot een vorm van aantrekkelijke versiering.
Conclusie: 'Het vonkt in mij' is een bundel waarin pubers veel van hun gevoelens zullen herkennen, maar die te weinig mysterie en spankracht bevat om als geheel te verrassen of te beklijven. En dat geldt zowel voor de gedichten als voor de illustraties.