Allemaal sprookjes

Rasvertelster Annie M.G. Schmidt is waarschijnlijk vooral bekend van de kleuterboekjes 'Jip en Janneke', van de eigenwijze 'Pluk van de Petteflet' en van haar vele gedichten en liedjes natuurlijk, maar ze schreef ook sprookjes. Aan het eind van haar leven, selecteerde Schmidt samen met Tine van Beul en Reinold Kuipers 43 sprookjes en verhalen die ze wilde gebundeld zien onder de titel 'Misschien wel echt gebeurd'. Deze bundel verscheen in 1997, twee jaar na de dood van de schrijfster. Een selectie van die selectie verscheen later in 2008 met als titel 'Allemaal sprookjes'. In 2012 kwam de vierde druk op de markt. Het gaat om een boek met 34 sprookjesachtige verhalen, verzorgd uitgegeven en ruim voorzien van kleurafbeeldingen, die werden gemaakt door 13 verschillende illustratoren. Uiteraard ontbreekt daarbij ook Schmidts vaste illustrator Fiep Westendorp niet en haar interpretatie van de eigenwijze prins die niet wilde leren en diens wanhopig-boze vader prijkt ook vooraan op de omslag. Wie vindt dat het werk van Annie M.G. Schmidt onlosmakelijk is verbonden met dat van Fiep Westendorp zal de verscheidenheid aan tekenstijlen waarschijnlijk niet appreciëren, maar eigenlijk is het wel boeiend om kennis te maken met de interpretaties van andere kunstenaars.
Typisch voor de sprookjes van Annie M.G. Schmidt is de manier waarop ze alledaagse elementen vermengt met typische sprookjesgegevens zoals sprekende kikkers (De kikvorst), een toverfluit (De miesmuizers), reuzen (Reus Borremans), draken (De reus en de draak) en natuurlijk ook een voorraadje prinsen en prinsessen. Een ‘Schmidtiaans’ sprookje kan heel alledaags beginnen maar dan plots een sprookjesachtige wending krijgen, zoals in 'Het lucifersdoosje'. Gijsberts vader laat zijn zoon niets anders na dan honderd gulden en een lucifersdoosje. Een verpleegster die naast Gijsbert op een bankje in het park komt zitten en om een vuurtje vraagt, maakt hem echter duidelijk dat dit doosje toverkrachten heeft en dat hij het niet zomaar mag weggooien. Met haar laconieke en nuchtere vertelwijze reduceert Schmidt de meest fantastische gebeurtenissen tot iets wat iedereen zomaar elke dag kan overkomen. Denk bijvoorbeeld aan de openingszinnen van 'De reus en de draak': "‘Ook dat nog,’ zei de koning, toen zijn dochter door een reus werd geroofd. ‘Letterlijk alles zit me vandaag tegen. Waar zit ze?’ vroeg hij aan de koerier die het gruwelijke nieuws bracht." (p. 127)
Ook al zijn sommige van deze verhalen meer dan een halve eeuw oud, door het universele karakter van de verhaalstof en Schmidts taalvirtuositeit zijn ze alles behalve gedateerd (veel minder dan 'Jip en Janneke' bijvoorbeeld) en blijven ze verfrissende lectuur.